In Parijs is in 2015 afgesproken dat alle betrokken staten er naar streven de opwarming beperkt te houden tot 1,5C. In 2020 zaten we al op 1,25C stijging. Beperking tot die 1,5C is dus een illusie. Een stijging van twee tot drie graden vooraleer het de mensheid lukt om verdere opwarming te stoppen acht ik veel aannemelijker. Als dat al lukt. Ik ben in die opvatting gesterkt door het lezen van ‘Our final warning. Six degrees of climate change’ van Mark Lynas, een geheel herziene versie van zijn ‘Six Degrees’ uit 2008. Ik dacht dat ik behoorlijk goed geïnformeerd was over de mondiale opwarming, maar ik ben er toch van geschrokken.
Lynas besteedt aan elke graad opwarming een hoofdstuk. We zijn inmiddels in hoofdstuk twee aangeland. Per hoofdstuk beschrijft hij hoe de wetenschap op dit moment de effecten van het betreffende aantal graden opwarming inschat. Die beschrijving wordt per hoofdstuk apocalyptischer. Bij zes graden opwarming is het grootste deel van de planeet, inclusief de dan verzuurde oceanen, onleefbaar geworden. Het grootste deel van de mensheid heeft het niet overleeft evenmin als 90% van al het andere leven op aarde. Al lezende werden me een paar dingen duidelijk die tot nu toe onvoldoende tot me waren doorgedrongen. In de eerste plaats betekent een beperking van de mondiale opwarming tot anderhalve graad dat de nu al in gang gezette veranderingen, zoals het smelten van de ijskappen op de polen en de gletsjers in het hooggebergte, onverminderd doorgaan. De temperatuur stijgt niet verder, maar hij daalt ook niet. Het duurt wat langer (eeuwen), maar uiteindelijk verdwijnen Nederland en vele andere gebieden op aarde toch onder water. Om deze en andere effecten tegen te gaan, zal er, zoals Kate Raworth bepleit in ‘Doughnut Economics’, werk gemaakt moeten worden van de netto onttrekking van broeikasgassen aan de atmosfeer. In de tweede plaats is het effect van 1,5 (of 2 à 3) graden opwarming veel groter dan het op het eerste gezicht lijkt. De nadruk op het gemiddelde onttrekt het effect aan het zicht van de variatie in tijd en plaats. Op de Noordpool stijgt de temperatuur bijvoorbeeld veel harder dan het wereldwijd gemiddelde, waardoor het ijs sneller smelt, er meer methaan vrij komt en dergelijke. Het zijn daarnaast juist de extremen in de variatie van het weer die de ecosystemen en de menselijke samenleving de grootste klappen toebrengen: hittegolven, overstromingen, orkanen, langdurige droogte, grootschalige bos- en veenbranden en dergelijke. En hoe hoger de gemiddelde temperatuur des te heftiger dit soort effecten. In de derde plaats benadrukt Lynas dat ook met de meest geavanceerde klimaatmodellen de feedbackloops in het systeem moeilijk zijn in te schatten en mogelijk systematisch onderschat worden. Hij beschrijft onder meer een wereldwijde samenhang in oceaanstromingen en weerpatronen, zoals tussen een in de zomer volledig ijsvrije Noordelijke IJszee, het voortbestaan van de Warme Golfstroom, een mogelijke verschuiving van orkanen in de Noordelijke Atlantische Oceaan richting de Britse Eilanden, hittegolven in het hele arctische gebied (en dus het ontdooien van de permafrost) en de op zichzelf al de halve wereldomspannende effecten van El Nino en El Nina. Ten vierde vergroten die feedbackloops de onzekerheid over een reeks van mogelijke omslagpunten, waar voorbij de effecten onomkeerbaar zijn en mogelijk ook versneld gaan optreden. Volgens Lynas liggen die voor wat het smelten van de poolkappen betreft vermoedelijk ergens tussen de anderhalf en de twee graden stijging. Hij maakt regelmatig vergelijkingen met eerdere periodes in het leven op aarde, waarin het soms aanzienlijk warmer was dan nu, maar benadrukt de ongekende snelheid waarmee die opwarming nu plaats vindt. Het klimaat is al op hol geslagen. Er is dit keer extreem weinig tijd voor aanpassing van al het leven op aarde aan de zich wijzigende omstandigheden. Lynas beschrijft in het laatste hoofdstuk wat ervoor nodig is om binnen de 1,5C temperatuurstijging te blijven. Hij becijfert dat de huidige plus de nu al in aanbouw zijnde en geplande infrastructuur voor het gebruik van fossiele brandstoffen tot een twee keer zo hoge CO2-uitstoot gaat leiden dan wat acceptabel is. Er zal dus een versnelde afschrijving nodig zijn van alles wat leidt tot de verbranding van fossiele brandstoffen. De plannen voor vrijwillige reducties van de landen, die zich aan ‘Parijs’ gecommitteerd hebben, leiden echter nog altijd tot een stijging van 2,9C aan het eind van deze eeuw. Om ‘Parijs’ te halen moet de hele wereld, schreef hij in 2018, in minder dan twintig jaar, dus voor 2038, naar een nul-emissie-niveau. De EU mikt op 2050, China op 2060. Hoe waarschijnlijk is het dat dat gaat gebeuren? Lynas zegt ergens: ‘De menselijke idiotie wordt niet in de modellen verwerkt’. Met een statistische levensverwachting als 65-jarige van nog 19 jaar verwacht ik het overschrijden van de 1,5C graad opwarming nog ruimschoots mee te maken (mondiaal want in Nederland zitten we daar al boven). De vraag is hoe de wereld ervoor staat als mijn kleinzoon van acht maanden even oud is als ik nu ben. Bij twee graden opwarming verdwijnt 99% van alle koraalriffen in de wereld. Bij twee tot drie graden zullen grote delen van de aarde verdrogen. Zuid-Europa zal verwoestijnen. Vele miljoenen mensen zullen sterven dan wel op drift raken vanwege zogenaamde ‘natuurrampen’. Bij drie graden stijging verdwijnt het Amazonewoud, het grootste reservoir van biodiversiteit en CO2-opslag in de wereld, om plaats te maken voor een woestijnachtig gebied. Om maar een paar effecten te noemen. Behalve idiotie zijn ook menselijke verstandigheid en vernuft niet in de modellen verwerkt. Maar die verstandigheid houdt ook in dat we er rekening mee houden dat we de doelstelling van minder dan 1,5 C stijging bij lange na niet halen. Wat uiteraard niet impliceert dat we het er dan maar bij moeten laten zitten (zoals Heleen de Coninck onlangs ook in het NRC bepleitte).
0 Comments
Leave a Reply. |