Een tijdje geleden kreeg ik van Margriet Schneider, voorzitter RvB van het UMC Utrecht de tip om 'Autoriteit' van Paul Verhaeghe te lezen. Verhaeghes vertrekpunt in dat boek is het onderscheid van Hannah Arendt tussen macht en autoriteit. In haar analyse is macht uitgesteld geweld en autoriteit altijd gebaseerd op een gedeelde externe legitimatie, zoals een opvatting over het goede. Paul Verhaeghe beargumenteert, dat we in onze tijd een overgang kunnen waarnemen van verticale naar horizontale autoriteit. Van het patriarchaat naar de gemeenschap als bron van legitimatie.
Verhaeghe illustreert dat aan de hand van een reeks verwijzingen naar theorieën, maar vooral praktijken, waarin de verschuiving naar die horizontale autoriteit zijns inziens zichtbaar wordt. Die groepeert hij rondom de opkomst van vrouwen en veranderingen in opvoeding en onderwijs, een overgang naar zelfsturing in organisaties (met het Braziliaanse Semco als groot voorbeeld), de herontdekking van de ‘commons’ en de experimenten met ‘deliberative democracy’. Hij beschrijft het als een grote omwenteling, die gaande is. Ik beperk me hier tot de ‘commons’. De term ‘commons’ verwijst oorspronkelijk naar de gemeenschappelijke weidegronden van Engeland voor de opkomst van het kapitalisme. Karl Polanyi geeft in ‘The Great Transformation’ een indringende beschrijving van de vernietiging van die commons door het kapitalisme. Maar de laatste twee decennia lijkt er inderdaad sprake van een heropleving in de interesse voor de commons; nu breder gedefinieerd als gemeenschappelijk beheerde goederen. Sommige auteurs, zoals David Bollier (‘Think like a commoner’) vatten de term wel erg breed op, van lokale coöperaties (die op dit moment volop bloeien in de zorg in ons land) tot Linux-gebruikers, Wikipedia en het mondiale ecosysteem. Het Nobelprijscomité heeft in 2009 de commons-idealisten een hart onder de riem gestoken met het toekennen van de prijs voor de economie aan Elinor Ostrom. In haar hoofdwerk ‘Governing the commons’ geeft zij een mooie beschrijving van haar langlopende onderzoek naar het functioneren van allerlei vormen van gemeenschappelijk beheer van weidegronden, visgronden, irrigatiesystemen en watervoorraden op allerlei plaatsen in de wereld. Sommige van deze commons bestaan al vele honderden jaren. Ostrom probeert te achterhalen onder welke condities commons succesvol zijn. Het antwoord is genuanceerd. Ze beschrijft een aantal kenmerken, waaronder duidelijke begrenzing, aanpassing aan lokale omstandigheden, collectieve besluitvorming, monitoring, sancties en mechanismen om conflicten op te lossen. Leden van de gemeenschap kunnen onder meer belast worden met het bewaken van de navolging van de afgesproken regels, het opleggen van sancties of het spreken van recht. Hun autoriteit is gelegen in het gedeelde belang van de groep bij een duurzaam beheer van de gemeenschappelijke goederen. Ostroms analyse is gebaseerd op de Rational Choice Theory, populair onder economen en gebaseerd op het beeld van de mens als een individualistisch ingestelde, rationeel calculerende homo economicus, die vooral oog heeft voor het eigen belang. Ze schrijft niet over ethiek. Desalniettemin is het de moeite waard om deze analyse te vergelijken met de opvatting van Aristoteles en zijn navolgers, zoals MacIntyre, dat alleen binnen de polis de deugd van haar burgers tot volle bloei kan komen. Maar haar analyse zou degenen, die geloven in de mogelijkheid van grootschalige commons, ook tot nadenken moeten stemmen.
1 Comment
|